Organizations
Keywords

There are no Keywords that match this search

Danish Keywords

There are no Danish Keywords that match this search

Dutch Keywords
Show More Dutch Keywords
German Keywords

There are no German Keywords that match this search

Icelandic Keywords

There are no Icelandic Keywords that match this search

Place Mentioned

There are no Place Mentioned that match this search

Place of Narration
Narrator Gender

There are no Narrator Gender that match this search

close
208 datasets found
Dutch Keywords: vrouw Place of Narration: Den Haag
Het dochtertje van den advocaet Mahu siende een gild-os voorbij trommelen met kranssen en linten rontom versiert, vraegde: 'Moeder, is dat beest vandaeg jarich dat sij het soo besteecken?'
Spinnen in tropische kamerplanten: heeft in de krant gestaan in ongeveer 1978. Die vrouw wilde achteraf een andere woning. Maar de spin bestond dus niet. (Natasja en Chris te Den Haag, 7-11-1995; notulist Annemieke van der Velden)
Een geselschap van mans en juffrouwen bijeen zijnde, zagen een onbekende juffrouw voorbij gaan. Yder vroeg wie die wa, maar niemand haar kennende, 'Se is, wie se is', zei er één, 'se is wel gemaakt en heeft een fraaye taille.' 'Is 't niet bedroeft', zei Van den Bembden, 'dat we onse taal, die zoo rijk is, geduurig met bastertwoorden mengen.' 'Wel hoe zoud...
Tot Amsterdam woonde een haen die een kint thuys kreeg. R. Vrijster, moest gij mij spreecken?' R. 'Jae mijnheer, ick breng u hier een kint dat gij bij mij geteelt hebt.' R. 'Och, soete kint, ick kenne u niet, hoe is u naem?' R. 'Trijntje Pieters.' R. 'Wel, wacht een oogenblick, ick sal het boven eens na gaen sien. Neen kind, ick heb geen Trijntje Pieters...
Seecker mevrouw sach iemant in geselschap laet in de nacht discoureeren. Sij, die liever doen souw als praeten, seyde: 'Wat duyvel, mijnheer, soudt ghij wel een gansche nacht konnen opsitten sonder vaeck te krijgen?' R. 'Neen warachtigh, mevrouw, die dat doen kan, moet al een goet opsitter sijn.'
Yemant maeckte eenige juffrouwen wijs dat hij eene iders geluck uyt handt con sien. Een juffrouw, die hij vrijde, stack haer hant uyt. Hij, die besiende, seyde: 'Ick sie hier wat vreemts in dat mij self oock aengaet.' 'Wat is dat?', vraegde sij. 'Mejuffrouw', seyde hij, 'dat al mijn geluck in u handt gelegen is.'
Een man die geerne dronck en gemeenlijck 's nachts ten 2 of 3 uyren eerst thuys quam, raeckte daerover met sijn vrouw in groote oneenicheyt, die seer tegen hem keef ende seyde dat het sonde en schande was dat hij 's nagts soo laet thuys quam. Wilde hij gaen drincken, dat mocht hij doen, hij souw ten minsten maecken ten 10 of 11 uyren thuys sijn, 'twelck...
Klein Trijntje, soo swart als een kool en soo kleyn als een endje van een toorts, kreeg dogters soo soet als suyckerpeen en soo blanck als leliën. Elck verwonderde sigh hierover, uytgenomen Japick de hovenier, die seyde: ‘Ik heb het wel 100 mael gesien, dat swarte aerde, als sij wel gemest wort, de schoonste vrugten draegt.’
Seeckere vrouw, die met anderen wat kennis hadde gehouden, kreeg een seer swaeren arbeyt. Haer man stont bij haer en huylde. 'Och man', seyde sij, 'krijt soo seer niet, ghij sijt er immers geen oorsaek af.'
Doen de vrouw van Groenevelt met Jacob Westerbaen wilde trouwen, soo seyde de oude vrouw Van Barnevelt: 'Wel dochter, ick kom even van sooveel hartseer aen mijn man te beleven, komt gij mij wederom op 't nieuws bedroeven en mijn wonden opkrabbelen', waerop sij seyde: 'Moeder, gij moogt de pleyster sooveel te grooter maken.'
Yemant in een brandewijnhuys comende, vraegde waerom de brandewijn gedroncken wiert, waerop de vrouw seyde: 'Om 't lichaem te verwarmen.' 'Giet dan voor een stuyver in beyde mijne schoenen', seyde hij, 'want ick heb koude voeten.'
Een ongemenene schoone vrouw, soovan aensigt als van lichaem, ging seer veel in badstoven. Een paep die daerop gelet had, vroeg de meyt na de reden. R. 'Anders niet als om kinderen te krijgen.' R. 'Wel is sij sot? Te Tübingen zijn sooveel jongelingen, die men studenten noemt, te Stutgard sooveel canonycken, en hier sou nogh wel een goed priester te vinden...
Een vrou, die een man hadt die altijt in de boecken sat en las, seyde: 'Ick wilde dat ick oock een boeck was, soo sout gij wat meer wercks van mij maecken als gij nu doet.' De man seijde: 'Ick wilde het oock wel, maer gij most sulck een boeck sijn als ick wenschte.' 'Wat sou dat voor een boeck sijn', seyde sij. 'Een almanack', antwoorde de man, 'soo hadt...
Als er ten tijden van koningin Elisabeth een Parlament vergaedert was, alwaer men in 't begin den tijt doorbragt met disputeeren wat men eerst bij der hant soude neemen en echter tot geen besluyt quam, soo vraegde de koningin aen den president watter die tijt over in 't Parlament gepasseert was. Soo antwoorde hij: 'Seven weecken, madame.'
De heer Barleus was met iemant op een droncken avont een schoone welgeborste en gebilde Geldersche deeren sien. Hij wierdt vrij wat amoreus. R. 'Sie daer, mijnheer, wat segt gij nu van mijn stantvastigheyt. Bij die schoone dochter heb ick een gansche nacht geslaepen, sonder haer hand of vinger aen te raecken.' R. 'Wel, wat duyvel is het mogelijck! Doet...
Iemant seyde dat hij twee poincten wist om een vrouw te doen swijgen en seyde erbij dat het twee vuysten waeren.
Doe het Statenleger voor Breda lag, was er dagelijcks sulcken disorder en geckscheeren als de geweldige Pels met sijn rackers aenquam, dat er continueel wierdt geroepen: 'Hap, hap', (quansuys Hapscheerers). Pels quam aen Sijn Hoocheyt prins Frederick Hendrick daerover klaegen, seggende dat hij op sulck fatsoen sijn ampt niet kost waernemen. Sijne Hoocheyt...
De meeste Juffrouwen verliezen met zig te laaten kennen, hetgeen ze winnen met zig te laaten zien.
Een vrouw wiert op een nacht over de 1000 rijcxdaelders aen kanten gestoolen. De dieven wierden gevat en de fiscael concludeerde tot een geeseling en een brandmerck. 'Ick protesteere tegen die conclusie', seyde des vrouws man. 'en seg dat sij de doot schuldich sijn.' R. 'Sij hebben immers geen huysbraek gedaen?' R. 'Ick weet wel wat ick seg, sij hebben...
Hans hadde bij Trijn geweest [doorgehaald] haer vrouw daeraf yets merckende, begon dapper af te weyden. Op het lest was het: 'Caronje, hoe komt ghij soo?' R. 'Ja, leeve vrouw dar was unse Hans de hadde [vier regels doorgehaald].'
211