机构
Keywords

没有匹配该搜索的Keywords

Danish Keywords

没有匹配该搜索的Danish Keywords

Dutch Keywords
显示更多Dutch Keywords
German Keywords

没有匹配该搜索的German Keywords

Icelandic Keywords

没有匹配该搜索的Icelandic Keywords

Place Mentioned

没有匹配该搜索的Place Mentioned

Place of Narration
Narrator Gender

没有匹配该搜索的Narrator Gender

close
找到16个数据集
Dutch Keywords: hart 机构: Meertens Institute Place of Narration: Den Haag
Iemant, gevraecht sijnde wat onderscheyt dat er was tusschen wijsen en sotten, antwoorde: 'De wijsen hebben haere tonge in haer hart, en de sotten hebben haer hart op haer tonge.'
Iemant sey, dat hij in den oorlogh een van 's vijants leger ontmoete, dewelcke hem met de pieck recht in de mont stack, dewelcke hij voor stucken beet, en spoude hem 't eyser recht in 't hert dat het achter uytvloogh.
Als een welspreckendt man, anders van de schoonste niet, aen sijn meestresse swoer dat haer beeltenis diep in sijn hartgedruckt stondt en dat hij wenschte van sijn zijde dat de saeck reciproque was: 'Hoe kom ick in uw hart', seyde sij. R. 'Door mijn oogen die er de vensters van sijn.' R. 'Soo sie ick geen kans voor u om in mijn hartte raecken, want voor...
Een vrijster die bij haer petemoey woonde, wiert gevrijt van één die de vrienden ten wedersijden voor een deugdelijck jongman bekent was. Haer peet bepraete haer met beloften van haer erfgenaem te maken etc. Maer doe men na de bruyloft sprack van na bedde te gaen, dede sij niet als huylebalcken en sij was van haer obstinaet voorneemen niet te versetten....
Een predikant, Daemon Baiciopdz, van grooten aensien maer een guyt in sijn hart, bragt mij op sekere bruyloft een glas en vatte mij soo vriendelijck bij de handt, mij opentlijck prijsende en stilswijgens toe douwende: 'Siedaer, mijnheer Van Overbeke, ick kenne bij mijn ziel geen eerlijcker man in de wereldt als ghij.' R. "k Geloof 't, soo gij alle harten...
Een catholyckse vrouw hadt Menniste buyren, welckers hont dickwels tot haeren 't quam loopen. Hij wiert op 't lest soo gewent dat hij veeltijts met sijn buyrvrouw uyt liep, onder anderen oock eens op een avont dat sij beevaert ginck doen. Den hont volgde haer stemmich na. Sij dat siende, seyde: 'Beesje, beesje, gij meugt bij Mennisten woonen, maer 't is...
Een olijcken vagabont wiert voogd over eenige weeskinderen, alle erffgenamen van een arme weduwe, welckers middeltjes hij geheel doorbracht. Van desen seyde iemant: 'Dat is een barmhertich man, hij heeft na de weduwes doot alle de kinderen in den rouw gesteken.'
Seecker vorst wiert dapper van de predicant in een predicatie aengetast. De vorst liet hem te gast nodigen ende seyde over maeltijt: 'Heer pastoor, gij hebt mij dapper op mijn wambays geschooten.' 'Ey, dat spijt mij', seyde de predicant, 'dat ick soo gemist hebbe, want ick hebbe het op het hart gemickt.'
Claes, een quaden dobbel hebbende gehad, raekte in de lesse van een professor in de philosophie, die daerop harangueerde dat van niet niets konde geboren worden. R. 'Dat is bij mijn keel waer, want niet inde beurs baert een kruys in 't hart.'
Twee dominees samen uit met hunne vrouwen logeeren in een logement op dezelfde kamer. De heeren gaan 's avonds nog uit (of blijven nog zitten drinken) en komen aangeschoten op hun kamer, vergissen zich in het bed en gaan te ruste bij elkaars vrouw. 's Morgens wordt de eene dominee wakker en merkt de vergissing. Hij roept: "Mijn broeder, wat een...
De catholycken, om de giericheyt te bestraffen, hebben dese fabel versonnen. Ons Heer, met St. Pieter op aerde in pelgrimagie gaende, quam op en middag met goeden appetijt en geen gelt, in een kleyn dorpjen. Sij sagen er soo schraal uyt dat alle herbergen voor haer geslooten wierden. Een onnosele arme vrouw, juyst voor de deur sittende, kreeg compassie...
Een soldaet vraegde een ander hoe het quam dat een mensch somtijts soo beefde.' 'Dat doet het hart', seyde d'ander. Soo moet ick dan heelendal van hart zijn', seyde hij weer, 'want mijn heele lijf beeft als ick ontrent de vijandt kom.'
Cnejus Domitius die wierdt toegenaemt 'Aenobarbus', id est koperbaerdt, moest dit van Lucius Crassus den orateur hooren: 'Wat is het wonder dat hij een koperen baerdt heeft, wiens mond ijser en wiens hart loot is.'
Een dief, op het poinct van hangen staende, hadde geweldich veel snaps op de ladder. Eyndelijck daeruyt scheydende, smeet de beul hem de strop om den hals en vroeg hem ten overvloedt, of er noch iets was dat hem op 't hart lag, dat hij het maer seggen soude, soo er ietwes hem benaude. R. 'Niet als dat touw dat om mijn hals is.'
Hendrick de Vierde toonde aen don Pedro de Toledo het huys van Fontainebleau (waervan de capel noch niet volbouwt was), vraegde hem wat hem van dat gebouw dochte. Don Pedro antwoorde: 'Niemant is hier slechter gelogeert als Godt.' Hendrick de Vierde antwoorde: 'Wij doen niet gelijck de Spagniarts die hem in steen logeeren, maer wij logeeren hem in ons...
De heer van Zuylichem kreeg dan eens goeden, dan eens quaden troost van sijn matres. R . 'Mejuffrouw, ghij hebt mijn hert gestoolen en geeft mij dat weerom, soo ghij langer de geck met mij wilt scheeren, of anders sal ick seggen aen al de wereld dat ghij een dubbel-hartige juffrou zijt.'
16