Organizasyonlar
Keywords

There are no Keywords that match this search

Danish Keywords

There are no Danish Keywords that match this search

Dutch Keywords
Show More Dutch Keywords
German Keywords

There are no German Keywords that match this search

Icelandic Keywords

There are no Icelandic Keywords that match this search

Place Mentioned

There are no Place Mentioned that match this search

Place of Narration
Show More Place of Narration
Narrator Gender

There are no Narrator Gender that match this search

close
2.176 datasets found
Organizasyonlar: Meertens Institute Place of Narration: Den Haag
Jacob sag een hovaerdige nar op straet, daer weynig kennis bij was. 'Ik wou', seyde hij, 'dat ik soo keerel was als gij u inbeeldt te zijn, maer soo een man te sijn als gij inderdaet zijt, wouw ik mijn vijant niet wenschen.'
R. 'Je bent wel een eerlijck man, Jorephaes, maer die 43 stuijvers hebt je mij met valsche steenen afgenomen.' R. 'Dat lieg je.' R. 'Dat 's waer, maer niet verder als het eerste lidt van mijn reden aengaet.'
Een juffer wierdt in de biegt gevraecht of sij noyt om een vrijer badt. R. 'Jae.' R. 'Hoe heet dat gebedt?' R. 'Geeft ons heden ons dagelijcxs broodt.' R. 'Daer werdt immers van geen vrijer gesprooken.' R. 'Ja, maer hoe staet in de uytleggingh: al wat tot des lichaems noodruft en onderhoudinge behoort.'
Seker orateur hadde voor Aristippus een saeck bepleyt en oock gewonnen. 'Ey, siet nu eens', seyde hij, 'wat kunt ghij doch met uwe philosophie uytrechten?' R. 'Sooveel, dat ghij het proces daermede hebt gewonnen, want de philosophie heeft mij tot een vroom en oprecht man gemaeckt, en in die qualité hebt ghij mij oock gedefendeert en wij waeren 't quijt,...
... Sackford, requestmeester van koninginne Elisabeth, hadde verscheyde reysen bij Haer Majesteit audiëntie versocht, maer kreeg altoos refuys: Hij nam haer eens waer soo als sij de ordinarise visite door al de provintiën dede, maer hij quam soo ras in de kamer of sij seyde: 'Foey, dese vunse vent met sijn stinkende laerssen.' R. 'Haer Majesteyt, vergeef...
De grooten van Macedoniën rieden Koning Philippus dat hij seker man, die altoos seer vuyl van hem sprack, bannen soude. R. 'Dat doe ick mijn leven niet, want of hij hier quaed van mij spreeckt of niet, daer leyt niet veel aen gelegen, alsoo de luyden hem kennen, maer soo ick hem bande en hij op een andere plaets geraeckte, daer soude hij toch sijn...
Gillis van Os, 's avonds tot Haerlem over de gemeene tafel sittende, hadde het machtig geladen op de catholycken en spotte vooral leelijck met de miraculen. Wat dat men hem voorsloeg, het waeren al beuselingen. Met al dat drayen en disputeren raeckte hij droncken te bedde en aen 't spuwen. Daegs daeraen: R. 'Wel, wat segt ghij nu? Te nacht is hier noch...
Iemant siende een degen van een blode persoon leggen, schreef daerop: 'Gij en sult niet doden' (verstaende daerdoor dat het noyt daertoe komen soude, want de meester soude wel doorgaen eer het sooverre quam.'
Twee hongerige studenten hadden tot Carel Snap een goede maeltijt gedaen. Sij sochten den waerdt praetjes uyt de philosophie in betalinge te geven, daer hij in 't eerste scheen sin in te hebben, maer als sij seyden dat Plato vaststelde dat na 38.000 jaeren de weerelt weer in dien selfden stant souw wesen als sij doen was en dat sij hem dan dubbelt souden...
Willem van de Rijt. den Heer van Brochum, die geen 'K' pronuncieren kan en in de plaets van te seggen 'de coning van Cataloniën' seggen moet 'de teuning van Tataloniën', voer met de Vrouwe van Beverweert ende haer edele dochters nae Bergen op Zoom, daer haer edele Heer gouverneur ende Brochum drossart was. Onderwegen vraegde mevrouw: 'Heer van Brochum,...
In Den Haeg op de marckt quam een oude juffer seer ouwerwets opgeschickt met een platte ingevalle neus en recht mijnen hebbende van een oude kolrijster of koppelaerster. R. 'Wat koeckoeck, is dat voor een postuyrtje?' R. 'Ick weet het niet, maer het gelijckt een vrouw van qualiteyt. Ick geloof dat het een ltaliaensche dame is.' R. 'Hoe soo?' R. 'Siet gij...
Een hoere gevraecht waerom sij soo geern Spagniaerts bij haer hadde, antwoorde: 'Omdat er sooveel dons (silicet: giften) onder sijn.'
Een Portugeesch, een Spagniaert lang beschimpende, seyde onder andere bitsige redenen: 'Onse coningh heeft het beeltenis des conincx van Castiliën in sijn secreet opgehangen, wat dunckt u daervan?' 'Mij dunckt', antwoorde de Spagniaert, 'dat uwen coningh, soo hij hart van lijf is, buytenmaten wel doet, want sijn oogen op onse conings schildereij slaende,...
De meyden van juffrouw Petronella de Wit, vrouw van 's-Gravenambacht, gaeven getuygenis van haers vrouws eer, en verklaerden onder andere onder eede, dat sij noyt aen haer vrou gesien hadden of sij wilden wel dat het haer selfs was overgekomen.
Du Chan, stalmeester van Sijn Hoogheydt, importuneerde de comedianten dickwils, met het gordijn op te lichten of op het theater te gaen staen ofte een van haer in 't spelen aen ie spreecken. Als sij het hem niet dorsten verbieden, nam Gringalet sijn slag eens waer, doe hij weer terzijden op de stellagie stondt. Hij wierdt quansuys van sijn meester...
Een soon van één die de vischmarckt voor desen hadde schoongemaeckt, wiert burgemeester en met Piero op de Vischmarckt gaende, sach dat se seer vuyl lach en seyde: 'Foey, 't is een schande dat de marckt hier so vuyl leyt.' 'Niet waer, mijnheer', seyde Piero, 'doen se u vader schoonmaeckte, lag se wel netter.'
Het dochtertje van den advocaet Mahu siende een gild-os voorbij trommelen met kranssen en linten rontom versiert, vraegde: 'Moeder, is dat beest vandaeg jarich dat sij het soo besteecken?'
Als wij in het jaer 1673 met retourvloot uyt lndiën 2 Engelsche tegen kregen, bruyden al onse schepen op 5 nae op de loop, onder andere het schip 'Da Vidloplitamrueg', daer schipper op was Conradus Lanspassaet. Te huys koomende, vroeg mij sijn oom: 'Hoe heeft het onse Conradus al gemaeckt? ' R. 'Hij heeft geschooten dat men hooren noch sien en kost.'
lck was op een gastmael maer niet al te wel in mijn schick. De juffer van de huyse, een aerdig meysje, ley mij de lever van een kapoen voor, seggende. 'Hoe sit ghij soo droomig, heer Van Nout, courage ghij moet nu rondeelen.' Ick sat eerst, quansuys bedenckende, een weynig stil. tot de oogen wat gediverteert waeren, doe deelde ick de lever soetjes rond....
Een boer hoorende een geleert man in de Franse tale preecken, seyde; 'Dat is een fraey predicant die de onse wijt overtreft.' Gevraegt sijnde of hij Frans kon seyde: 'Neen.' Daerop d'ander: 'Hoe weet gij dan dat hij beeter dan u predicant preeckt?' 'Dat hoor ick wel aen sijn heldere stem', seyde hij.
2226