Organizasyonlar
Keywords
There are no Keywords that match this search
Danish Keywords
There are no Danish Keywords that match this search
Dutch Keywords
Show More Dutch Keywords
German Keywords
There are no German Keywords that match this search
Icelandic Keywords
There are no Icelandic Keywords that match this search
Place Mentioned
There are no Place Mentioned that match this search
Place of Narration
Narrator Gender
There are no Narrator Gender that match this search
Twee hongerige studenten hadden tot Carel Snap een goede maeltijt gedaen. Sij sochten den waerdt praetjes uyt de philosophie in betalinge te geven, daer hij in 't eerste scheen sin in te hebben, maer als sij seyden dat Plato vaststelde dat na 38.000 jaeren de weerelt weer in dien selfden stant souw wesen als sij doen was en dat sij hem dan dubbelt souden...
Twee burgemeesters van Zwol ley het geweldigh in de krop dat haer toren van de grote kerck scheef stont. Sij resolveerden met haer eygen krachten dit te rechten. 's Nachts daeraen ten 12 uyren stellen sij het in het werck. Sij hadden haer manteltjes afgeleyt en douwden yder om het seerst, Ondertussen komt er een gaeuwdief en die gaet met beyde de mantels...
Een snaeck, in een treckschuyt na Den Hage nevens een groten kakelaer sittende, sag een luys op sijn mantel lopen. Hij hield sigh dan eens of hij stillekens wat van sijn mantel afnam, dan afschudde, dan afveegde (sonder evenwel de luys aen te raeken). R. 'Wat duyvel kaerel schort u met uw overtollige beleeftheyt, meent ghij dat ick luysen heb?' 'Neen,...
Den Haag
Een edelman merckende dat een dief besich was met de knoopen van sijn mantel te snijden, trock sijn mes en sneet den dief een oor af. 'Wat doe ick u?', seyde de dief. 'Gij snijt mijn knopen af', seyde de edelman. 'Daer sijn de knoopen', seyde de dief. 'En daer is u oor weder', seyde d'edelman.
Bodecherus, die op de mesnage twee fulpe boterammen in sijn mantel hadde laten setten, raeckte met een ander professor aen 't disputeeren en bracht een ongefondeert argument voor, waerop hem d'ander bij sijne boterammen vattende, seyde: 'Mijnheer, dat en volgt niet.'
Een doctor was bij juffrouw Dorothé gehaelt, die sieck te bedde lag. Hij wilde haer pols voelen, maer sij was soo eerlijck dat sij hem haer bloote vleys niet dorst laten voelen, maer trock haer hembtsmouw eerst daerover, en stack toen haer arm uyt. Hij leyde terstont sijn mantel over sijn hant en voelde soo, seggende bij een linde pols past wel een wolle...
Seker hoer schreyde dapper doe haer liefste, die meest al sijn goet verbruyt hadde met haer, na sijn lant weer soude trecken. Doe hij wegh was, seyde haer moeder tot haer: 'Malloote als ghij sijt, dat gij soo schryt om een vrijer die doch niet meer heeft om te geven. Ghij sult wel weder een anderen, die rijcker en fraijer is als dese was, krijgen.' 'Och...
Iemant die sijn religie verandert en, gelijck men seyt, den mantel omgekeert hadde, toonde de coning eens een vlack in sijn mantel. De coning seyde: 'Dat doet dat hij noch niet omgekeert is gelijck gij den uwe gedaen hebt.'
Sijmon, een grooten vlegel, quam een geleert man besoecken, die hem niet kost quijt worden. Eyndelijck nam de goede man sijn mantel en hielt sig of hij uyt wilde gaen. Desen plompen rekel seyde: 'Ik hebben niet veel te doen, ik sal mijnheer wel geselschap houden.' R. 'Doet dat niet, de luyden die ons sagen, souden ons uytlaggen.' R. 'Hoe soo?' R. 'Omdat...
Een die te gast was eyschte stilletjes een glas wijn. De knegt hem onder een mantel seggende: 'Sagjes, mijnheer, hier is de wijn, gelieft je het oock onder de mantel te drincken?'
Seker edelman door Spangiën reysende vroeg een boer, dien hij op het veldt vondt ploegende, hoe laet het al was. De Spangiaerdt verliet sijn ploeg en ging na het boerenhuys sijn rappier, ponjaerd en mantel haelen, ende doe met een graviteyt weerkomende: 'Het is ontrent ses uyren, signor.'
Yemant willende dienst neemen, soo seyde de capiteyn: 'Gij sijt mij niet kloeck genoegh.' 'Ik beloove u kloeck genoegh te sullen sijn', seyde d'ander. De koop claer sijnde, gaen sij in een herrebergh drincken. De capiteyn, achterlast krijgende, leyde sijn mantel en degen af en ginck na achteren. Ondertusschen ginck den ander daermede deur. De hooftman...
Een calis van sijn hont veel opsnijdende, seyde: 'Die hondt is soo wel van mij geleert, dat hij alles wederhaelt wat ick hem gebiede.' Hierop seyde een ander: 'Gebiet hem dan eens dat hij u versette mantel uyt de lombert wederhale.'
'Berg je, berg je', riep Leendert, die een flesje met wijn onder sijn arm droeg. Neel liep uytte weeg en sey: 'Wat heb je daer onder uw mantel?' R. 'Een pongiaerdt.' R. 'Langt se dan eens hier.' Sij kreeg soo ras de voght niet in de neus of sij veegden het gladt uyt, seggende: 'Sie daer, nu sult ghij er niemant mee quetsen, ick heb het lemmer daeruyt, de...
Tijl Uijlenspiegel raeckte onderwegen op sijn reys verdwaelt. Hij ontmoete 10 blinden, die in pelgrimagie gingen, die hij nae de weg vroeg. Naedat hij van haer onderrecht was, seyde hij: 'Siedaer, daer hebt ghij 10 rijcxdaelders tot een vereeringe' (met rammelde hij met wat geldt in sijn handt). 'Drinckt daer eens voor op mijn gesondheyt.' Sij bedanckten...
Rudolphus Hegerus preeckte eens op de droncke droogscheerders. Daer is het 's ochtens: 'Wat wille we soepen? Brandewijn? Dat is tho starck. Anijs? Daer stinckt man tho veel na. Beer? Dat is tho slappe. Jenever? Ja, dat werd de rechte saecke, dat set wel af. Ja, voorseker set het wel af. Het setje boksen en hoosen, mantels en hoeden, koussen en schoenen en...
Christophorus Jodocus Schrobenthal hadde sijn dienaer om een boodschap gesonden, maer ondertusschen kreeg hij groote koude. Hij resolveerde self hout [uyt] de schuyr achter te gaen haelen. Hij vondt het daer wel, maer het was ongeklooft, soodat hij self aen den arbeyt moest, doch eer hij daertoe quam, haelde hij sijn mantel en degen uytten huyse en dede...
Doe in Den Haeg brant in het stadhuys was geweest, vroeg Piet de Graeuw aen Bierige Joost of hij er niet af gehoort, en of er groote schade was geschiet &c. R. 'Afgehoort! Wat duyvel praet je? Ick ben daer soo dichte hij geweest als ick tegenwoordig bij u stae. De schade heb ick niet hooren begrooten, dit weet ick er van, dat er mijn mantel verbrant...
Den Haag
Van der Lisse, burgermeester van Den Hage, was tot Rijswijck met eenige vrienden vrolijck. Ontrent de middernagt nam hij sijn mantel in willens om na huys te gaen. R. 'Wat sal dat wesen, heer, burgemeester, so laet in de nagt, sulcken vuylen weg en soo quaden weer!' R. 'Dat sal mij niet beletten, en ik hebbe het belooft en sal oock maken t' avont thuijs...
Een moeder seyde tegen haer soon, die eene dronckaert was: 'Gij sult long en lever verdrincken.' 'Ick sal niet, moertje', seyde hij, 'solang ick een mantel hebbe om te versetten.'
Den Haag
