Organizasyonlar
Keywords

There are no Keywords that match this search

Danish Keywords

There are no Danish Keywords that match this search

Dutch Keywords
Show More Dutch Keywords
German Keywords

There are no German Keywords that match this search

Icelandic Keywords

There are no Icelandic Keywords that match this search

Place Mentioned

There are no Place Mentioned that match this search

Place of Narration
Narrator Gender

There are no Narrator Gender that match this search

close
20 datasets found
Dutch Keywords: huilen Organizasyonlar: Meertens Institute Place of Narration: Den Haag
Een vrouw stont bij het schavot, daer haer soon hangen soude. Als haer soon ten voorschijn quam om op de ladder te stappen, wiert sij ontdeckt van een van haer buyren die haer seyde: 'Wel Geertruijt, vind ick jouw hier en sie je dat soo met drooge oogen an?' R. 'Jae, soo gaet het in de weerelt, 't en schaedt de jongens niet, sij moeten van alles toch wat...
Seeckere vrouw, die met anderen wat kennis hadde gehouden, kreeg een seer swaeren arbeyt. Haer man stont bij haer en huylde. 'Och man', seyde sij, 'krijt soo seer niet, ghij sijt er immers geen oorsaek af.'
Een vent die een schoone quaedruypel hadde overgegaert, wiert van sijn oom dapper overgehaelt. R. 'Wel oom, heb ick quaed gedaen, daer lij ick selfs voor en heeft dat lidt gesondigt, dat doet nu niet als nacht en dag sijn sonden beschreyen.'
In Den Hage liep altoos een geck langs straet met sijn incktpot in sijn hand, dan leyde hij een boontje voorop en als hij dan achterop sloeg dan sprong dat boontje omhoog. 't Gebeurde juyst eens dat seecker dame dit sach. Sij liet hem roepen en hield hem twee uyrtjes bij haer, doe liet se hem weer gaen. Maer de geck op straet komende, wilde sijn oude...
Seker hoer schreyde dapper doe haer liefste, die meest al sijn goet verbruyt hadde met haer, na sijn lant weer soude trecken. Doe hij wegh was, seyde haer moeder tot haer: 'Malloote als ghij sijt, dat gij soo schryt om een vrijer die doch niet meer heeft om te geven. Ghij sult wel weder een anderen, die rijcker en fraijer is als dese was, krijgen.' 'Och...
Seeckere mevrouwe die haer handen geweldich gaerne bij een anders mans buyck warmde, klaegde iemant haer noot, seggende dat seker juffrou haer onderrecht hadde dat haere naeste vrienden seer lebbigh van haer spraecken en daermet trock sij deerlijck aen 't huylen. R. 'Ey mevrouw, ick souw mij niet eens daer sooseer in ontstellen, 't sal misschien soo swaer...
Als Solon bovenmaeten de doodt van sijn soon beschreyde, quam een vriendt bij hem. R. 'Al dat schreyen is immers tevergeefs, uw traenen kunnen hem immers het leven niet weder geven.' R. 'Dat is de reden waerom dat ick schrey, omdat hij met geen traenen weder te haelen is.'
Sander wiert door geraes van kleyne kinderen in sijn leesen gestoort. Hij met groote furie sijn studoir af. R. 'Waerheen, mijnheer, dus gestoort, wilt ghij uw handen schenden aen kinderen?' R. 'Neen, maer ick gae Herodes soecken dat hij mij die kinderen van kant helpt of verbiet.'
Juffrouw Six' haer buyrvrouw was vast besig met troosten, onder anderen seggende: 'Nu Claertje, ghij moet soo niet schreyen, Pasquier is immers al doot, gij kunt hem met schreyen niet wederhaelen. David selfs hield op van traenen te storten, doe het kint, dat hij bij Bathzaba hadde, gestorven was.' R. 'Waer staet dat toch geschreven?' R. 'In de Heylige...
Kuchlinus prees eens seer hoog de Meyerij van Den Bosch. 'Aengaende de gesonde lucht', seyde hij, 'is er diergelijcke contreye niet. De luyden werden er eens soo oudt als op een ander. Het is mij selver eens gebeurt dat ick daerdoor rijdende een kaerel van (na gissing) 110 jaeren sagh geweldig huylen. "Wel kameraet", seyde ick, "waerom huyl je?" R. "Mijn...
Een man op sijn sterfbedde leggende, die een schoone jonge vrouw hadde, sach deselve geduerig omtrent het bedt grooten rouw bedrijven, waerom hij tot haer seyde: 'Ey, stelt u hart doch gerust, wij moeten doch immers eens scheyden en gij sijt jong en schoon, gij sult wel ten eersten weer een ander man krijgen.' 'Och lief', seyde sij, 'swijgt daervan stil,...
De heer Hugo de Groot kreeg eens in 't school dicht op sijn gat. Hij ging al grijnende na huys. De koning van Bohemen komt voorbij sijn huys rijden sooals hij aenklopte. R. 'Wel soete mannetje, warom ben je dus gesteurt? Hoe krijt je soo luyde? Wat isser te doen?' R. 'Infandum reginajubes renovare dobrem etc.'
Een soldaet bij een weduwe geïnquartiert sijnde, vraegde aen haer dochterken: 'Waer is u moeder?' Het kint antwoorde: 'Sij is uyt.' 'Ick wou haer geseyt hebben', seyde hij, 'dat se mij een hoer soude bestellen, en nu sij niet thuys is, soo gaet gij eene voor mij haelen.' Het kint seyde: 'Ick weet geen hoeren.' 'Gaet', seyde hij, 'of ick sal u den hals...
Een vent, die een winterneus van 6 weken van Uffrouw Tanneke tot schenckagie hadde gekregen, ging haer naderhand met sijn kameraet weder besoecken, die haer en sijn kleeren des nachts stal, door een venster, daer hij nae sijn vertreck als hij giste dat sij al in slaep waeren, weder in klom, want dit hadt de boef alsoo het een benedenkamer was die aen de...
Een boer quam bij een doctor raet vraegen voor sijn siecke vrouw. De doctor alles wel verstaen hebbende seyde dat hij sijn wijf soo ras als hij te huys quam een loutere klisteer moest setten. De boer dee het en sach sijn vrouw des anderendaegs gesond. Doe teeg de reeckel aen 't grynen. Als men hem de reden vraegde, antwoorde hij: 'Dat ick die kunst niet...
Juffrou Catharina Dompiz.sat eens hartig en kreet met de poëzy van Pieter Cornelissen Hoofdt op haer schoot. R. 'Waerom huyl je?' R. 'Omdat hij een vaers op mij heeft gemaeckt.' R. 'Wel, dat is immers geen schande.' R. 'De vent is nu soo lang doodt, soo kan elck bijnae rekenen hoe oudt dat ik ben.'
Een snaeck van een predicant in 't midden van sijn preecken sijnde, hoorde een kint dapper krijten, dat hem in sijn herssenen onverdraegelijck was. R. 'Koster, breng dat kint terstont uyt de kerck of doet het swijgen, of ick sal er uytraecken.' De koster was er wat lang mede besig als hem wel lief was. 'Sie daer', seyde hij, 'nu ben ick er uyt, is het nu...
Een snoeshaen ging eens ter biecht daer hij een hoopen tuygs uytbraeckte, maer het meeste was van [doorgehaald]. De paep, een oudt man zijnde, begon bitterlijck te huylen. Dese meenende dat er hoop en alles tot de absolutie verlooren was, wilde weggaen. R. 'Blijft noch, blijft noch, mijn soon, uw sonden sullen u vergeven werden, en ik schrey daer niet...
Een vrouw, de priester (die een groote stem hadt) op de stoel geweldig hoorende baeren en tieren, begon seer te huylen. De priester, meenende dat hij soo beweegelijck gepreeckt hadt, vraegde haer na de predicatie waerom sij gehuylt hadt. 'Och domine', seyde sij, 'ick hebbe een esel gehadt die gestorven is, die hadde eveleens soo een stem als ghij en doen...
Prins Edouard II, onder de handen van sijn beuls zijnde, wierdt aen de kant van een rivier gebragt, daer sij hem (om hem meer onkenbaer te maken) de baerdt afíschooren met koudt water. Maer hij, door pijn en ongedult, storte een beeck van traenen, seggende: 'Excuseert mij doch van dat koude water nu ghij het hier van mij warm in overvloedt kunt krijgen.'
20